
Jurisprudentie
AL3279
Datum uitspraak2003-09-24
Datum gepubliceerd2003-09-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305208/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-09-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305208/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 2 juli 2003 heeft verweerder krachtens het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld aan de inrichting van verzoekers, geheten [naam restaurant], gelegen op het perceel [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200305208/1.
Datum uitspraak: 24 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers] handelend onder de naam [naam restaurant], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2003 heeft verweerder krachtens het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld aan de inrichting van verzoekers, geheten [naam restaurant], gelegen op het perceel [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 6 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 september 2003, waar verzoekers, van wie [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. I.F.M. Kwint, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. I.M.I. van den Bergh en H.T.J.M. Tielkens, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat het restaurant een inrichting is waarop het Besluit van toepassing is.
2.2. De gestelde nadere eisen hebben kort gezegd betrekking op het bijhouden van een logboek, de frequentie waarmee de afzuigventilatoren en afvoerkanalen van de afzuiginstallatie gereinigd dienen te worden, het afsluiten van een onderhoudscontract voor de ontgeuringsinstallatie en het gesloten houden van de achterdeur van de inrichting.
2.3. Verzoekers hebben ter zitting het verzoek om voorlopige voorziening beperkt tot de nadere eisen waarin een onderhoudscontract wordt verlangd voor de ontgeuringsinstallatie. Zij staan op het standpunt dat gelet op de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 7 augustus 2002, no. 200203889/1, het Besluit geen grondslag biedt voor het opleggen van een nadere eis met betrekking tot het afsluiten van een onderhoudscontract voor de ontgeuringsinstallatie. Verweerder is hiertoe volgens hen dan ook niet bevoegd, aldus verzoekers. Zij stellen bovendien de installatie makkelijk zelf te kunnen onderhouden.
2.4. Verweerder staat op het standpunt dat hij bevoegd is de nadere eisen met betrekking tot het onderhoudscontract op te leggen gelet op artikel 5 van het Besluit juncto voorschrift 4.4.1 van de bijlage bij het Besluit. Voorts stelt hij dat een goede werking van de ontgeuringsinstallatie slechts is gewaarborgd indien het onderhoud verricht wordt door een gecertificeerd bedrijf. Wanneer de ontgeuringsinstallatie op de juiste manier wordt onderhouden is de kans op geurhinder bij omwonenden kleiner, aldus verweerder.
2.5. Het bevoegd gezag kan krachtens artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage van het Besluit opgenomen voorschriften ten aanzien van onder meer lucht en verlichting, voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
In voorschrift 4.4.1, aanhef en onder a van de bijlage bij het Besluit is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen ten aanzien van de aanwezigheid, de uitvoering en het onderhoud van een ontgeuringsinstallatie als bedoeld in voorschrift 1.4.3.
2.6. In nadere eis 3 van het bestreden besluit is bepaald dat met betrekking tot de ontgeuringsinstallatie (ONO) een onderhoudscontract dient te worden afgesloten met een gecertificeerd bedrijf. In nadere eis 6 is bepaald dat bij gebruik van een actief koolstoffilter een onderhoudscontract dient te worden afgesloten met een gecertificeerd bedrijf.
2.7. De Voorzitter overweegt dat uit de door verzoekers genoemde uitspraak van 7 augustus 2002 blijkt dat verweerder in die zaak in het kader van een opgelegde last onder dwangsom niet bevoegd was om een onderhoudscontract te eisen, nu voorschrift 1.8.1 van de bijlage bij het Besluit hiervoor geen grondslag biedt.
De Voorzitter is van oordeel dat in voorschrift 4.4.1 van de bijlage bij het Besluit echter wel een grondslag kan worden gevonden voor de opgelegde nadere eisen met betrekking tot het afsluiten van een onderhoudscontract. Het betoog van verzoekers dat verweerder niet bevoegd was de genoemde nadere eisen op te leggen faalt derhalve.
Met betrekking tot de stelling van verzoekers dat het afsluiten van een onderhoudscontract in dit geval niet nodig is, overweegt de Voorzitter het volgende. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat de ONO-installatie boven het plafond van de inrichting is aangebracht, zodat niet duidelijk zichtbaar is wanneer de vloeistof moet worden bijgevuld. Zonder onderhoudscontract is niet gegarandeerd dat de installatie goed werkt, zodat geurhinder bij omwonenden kan optreden. Deze nadere eisen zijn aan alle horecaondernemers aan de Waalkade opgelegd, aldus verweerder. In het kader van handhaving acht verweerder een dergelijk onderhoudscontract daarom essentieel. Verzoekers hebben ter zitting echter aangevoerd dat onderdelen van het plafond los zitten, speciaal om de installatie gemakkelijk te kunnen onderhouden en de vloeistof te kunnen bijvullen. De vloeistof wordt ongeveer elke zes weken aangevuld. Wanneer dit weer moet gebeuren wordt op de meter aangegeven, aldus verzoekers. Voorts is ter zitting gesteld dat een onderhoudsbeurt uitgevoerd door een gecertificeerd bedrijf ongeveer € 200,00 zou bedragen.
Onder deze omstandigheden is de Voorzitter van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het afsluiten van een onderhoudscontract in het onderhavige geval noodzakelijk is. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de Voorzitter daarom in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht; er moet rekening mee worden gehouden dat de Afdeling het beroep in de hoofdzaak op deze grond gegrond zal achten.
2.8. De Voorzitter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 2 juli 2003, voorzover het de nadere eisen 3 en 6 betreft, tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift tegen dat besluit;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 671,07, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Nijmegen te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de gemeente Nijmegen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht
(€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.I. van Koten, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Koten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003
324.